Vogels tellen in alle vroegte | Aaldrik Pot

Vogels tellen in alle vroegte | Aaldrik Pot

Half juni. Om 3.30 uur gaat de wekker af.
Als ik naar buiten kijken, is de lucht helder.
In het oosten begint het voorzichtig te dagen. Een kwartier later zingt de eerste merel.


In het voorjaar sta ik zo’n vijftien keer bij dag en dauw op om naar buiten gaan.
Maar eerlijk is eerlijk, zonder stok achter de deur, waag ik te betwijfelen of ik het ook zou doen.
Die stok zijn de zogenaamde broedvogelkarteringen.
Voor SOVON Vogelonderzoek inventariseer ik als vrijwilliger een aantal gebieden op vogels.
Vandaag staat een natuurontwikkelingsgebiedje in Noordwest-Drenthe van mijn werkgever Staatsbosbeheer op de agenda.
Om half vijf zitten mijn vrouw Nicolette en ik op de fiets en rijden we door een zee van vogelgeluid richting ons plotje.
Dít is het grote voordeel van zo vroeg opstaan, de vogelwereld barst in het voorjaar rond zonsopgang altijd uit haar voegen.
Schitterend vind ik dat en het is altijd weer een cadeau.

Vogels inventariseren bij zonsopkomst. (foto Nicolette Branderhorst)

Om half vijf zitten mijn vrouw Nicolette en ik op de fiets en rijden we door een zee van vogelgeluid richting ons plotje.
Dít is het grote voordeel van zo vroeg opstaan, de vogelwereld barst in het voorjaar rond zonsopgang altijd uit haar voegen.
Schitterend vind ik dat en het is altijd weer een cadeau.

Even later slingeren we onze fietsen tegen een hek en begint het serieuze werk.
Zingende fitis. Check. Hoor je die boompieper? Check. Winterkoning, bosrietzanger, merel, nog een fitis, zwartkop, tuinfluiter.
Zo gaat het een tijdje door. Alle waarnemingen worden netjes ingevoerd via een app op de smartphone.
Vroeger ging dat op papieren veldkaarten, maar die app is echt een verbetering. Vroeger was niet álles beter.

Twintig minuten later hebben we het broekbosje afgerond.
Er staan al behoorlijk wat stippen op de digitale kaart.
We zien een vos die probeert met een sprong een muis te verschalken en op een grasland aan de overkant van de sloot klepperen twee ooievaars.
In het meer open deel van het gebied, dat bestaat uit ruige graslanden en moerassige stukken, miegelt het van de graspiepers en veldleeuweriken.
Nicolette kijkt de topjes van struiken af naar roodborsttapuiten en blauwborsten. Ik doe het meeste op gehoor.
In het bos is dat handig, hier heb je ook echt een kijker nodig.

 

Een fijne kijker is onontbeerlijk bij dit werk.
Ik krijg vaak vragen van beginnende vogelaars welke kijker ze moeten kopen.
Mijn antwoord is eigenlijk altijd hetzelfde: koop de beste kijker die je je kunt en wilt veroorloven.
Dramatisch slechte kijkers worden er misschien niet meer gemaakt - althans niet als je er een bij een speciaalzaak koopt - maar van een goedkoop klungel krijg je al snel spijt.
Of een kijker je echt gaat bevallen, hangt van veel factoren af. Hoe ligt hij in de hand, vind je hem niet te zwaar (of juist te licht), hou je van wat warmere kleuren of juist van een heel neutrale weergave.
Kortom, probeer gewoon zoveel mogelijk kijkers uit.
En neem de tijd! Als je er een beetje zuinig op bent gaat een kijker immers een leven lang mee.

 

Afijn, een kijker is dus een onmisbaar hulpmiddel, maar uiteindelijk moet je gewoon veel vlieguren maken om een betere vogelaar te worden.
Of beter gezegd, om vogels beter van elkaar te leren onderscheiden.
En wat ook waar is, je hoeft niet per se elk kbv-tje (klein bruin vogeltje) te kunnen determineren om er van te genieten.
Want dat is wat mij betreft het belangrijkste, genieten van vogels, je verwonderen over die verscheidenheid aan soorten.
Maar als je beter leert kijken, zul je zien dat vogels meer zijn dan een soort. Het zijn, net als wij, individuen met eigen karakters en misschien zelfs wel dromen.
Dan wordt het nog leuker.

 

Door het hoge bedauwde gras lopen je laarzen al snel vol met water. Weer vergeten de regenbroek aan te doen (tip). (foto Nicolette Branderhorst)

 

Na een uurtje of twee staan Nicolette en ik gespannen naar een stukje ondergelopen grasland te turen.
Het is een hoekje van niks, maar hier dook al vroeg in het voorjaar een paartje kraanvogels op.
En aan hun gedrag te zien, waren ze meer van plan dan hier een beetje rondhangen.
Het paar trok veel bekijks, helemaal toen ze besloten een nest te bouwen en te gaan broeden.
En nu lopen ze trots – althans dat denk ik – met een kuiken rond.
Kraanvogels zijn nogal verstoringsgevoelig, maar dit paar lijkt met die soorteigenschap te breken.
Vandaag zien we echter niet meer dan een glimp van een van de oudervogels.


De vegetatie is inmiddels zo hoog dat het een golvende zee lijkt.
Even denk ik zelfs een ruggetje van een bruinvis te zien, maar als ik de slaapdronkenheid uit mijn ogen heb gewreven, blijkt het de rug van een reebok te zijn die met de kop naar beneden staat.
Nicolette kijkt me wat spottend aan vanwege zoveel fantasie en zegt dat ik nog even een roodborsttapuit en een grasmus moet noteren. Check.


Nog een uur later zijn we terug bij onze fietsen.
We hebben vijfendertig soorten genoteerd en in totaal 115 exemplaren.
De veldleeuwerik is met zestien wederom het talrijkst.
Dat is best opmerkelijk, want op veel plekken gaat deze soort juist hard achteruit.
Er zijn meer leuke dingen te noteren.
De blauwborsten zijn aan hun tweede zangronde begonnen.
Op de vorige ronde hielden ze allemaal hun snavel. Te druk met jongen voeren.
En over jongen gesproken, de eerste roodborsttapuiten lieten zich prachtig bewonderen.
En als we nog een keer naar de plek kijken waar we in de schemering een dodaars hoorden roepen, zien we een nu een paartje met vier mini-minifuutjes.
Om acht uur zijn we weer thuis.
Er zit voor ons gevoel al een hele dag op en we hebben een waslijst aan mooie vogels gezien.
En nog een voordeel van zo vroeg opstaan, de ochtendkoffie smaakt na zo’n veldbezoek nóg lekkerder.

 

Het kraanvogelpaar in april van dit jaar. Op dat moment hebben ze hun nestlocatie al min of meer bepaald. De grauwe ganzen hebben op dat moment al eieren.